Waarom kiezen voor armoede ?

Joseph Wresinski

Citer cet article

Référence électronique

Joseph Wresinski, « Waarom kiezen voor armoede ? », Revue Quart Monde [En ligne], 192 | 2004/4, mis en ligne le 01 décembre 2004, consulté le 26 avril 2024. URL : https://www.revue-quartmonde.org/10219

Wat rechtvaardigt voor de volontair een leven in armoede? In onze westerse beschaving werd armoede op zich nooit gewaardeerd. Jezus Christus is de enige die de armoede als ideale levensstaat heeft vooropgesteld. Nochtans hebben Volontairs uiteenlopende spirituele overtuigingen. Waarop steunen zij dan om te beweren dat ze in armoede moeten leven ? Dit zijn brede fragmenten uit de woorden van de oprichter van Atd Vierde Wereld tijdens een bijeenkomst van vrijwilligers op 8 oktober 1963.

Wat rechtvaardigt voor de volontair een leven in armoede? In onze westerse beschaving werd armoede op zich nooit gewaardeerd. Jezus Christus is de enige die de armoede als ideale levensstaat heeft vooropgesteld. Nochtans hebben Volontairs uiteenlopende spirituele overtuigingen. Waarop steunen zij dan om te beweren dat ze in armoede moeten leven?

Armoede als levensstaat werpt geen schaduw over de kleinsten, maar zet ze aan tot vertrouwen. Deze keuze van de Volontairs brengt waardering op voor mensen in armoede en steunt hen in hun confrontatie met de buitenwereld. Zo kunnen zij beroep doen op hun eigen evenwicht, op hun stabiliteit, om anderen op te vangen, die nog armer zijn dan zijzelf.

Vanavond gaan we nadenken over de armoede van de Volontairs. We hebben het er vaak over, maar soms verwarren we armoede met miserie. Ik weet niet of we goed beseffen wat we bedoelen met armoede. Waarom en hoe sluipt armoede ons leven binnen?

Eerst moeten we erkennen dat armoede geen natuurlijke toestand is, het is geen natuurlijk gegeven. Evenmin kunnen we stellen dat we verlangen naar een leven in armoede omwille van de daaruit voortvloeiende beperkingen, want die beperkingen zijn op zich niet goed en niet normaal. Rechtvaardigheid stelt immers een gelijke herverdeling voor iedereen. Sommigen zullen beweren dat bij een gelijke herverdeling op wereldvlak de enen hun deel zouden laten renderen, terwijl anderen het zouden verspillen. Deze drogreden is geen rechtvaardiging voor de extreem ongelijke verdeling.

We moeten het in deze beschouwingen niet noodzakelijk hebben over het verschil tussen een multimiljonair en iemand met een doorsnee inkomen. Het onaanvaardbare ligt in het verschil tussen die eerste groep en zij aan wie zovéél ontzegd wordt, dat hun professioneel, sociaal en moreel leven bedreigd is. Dáár ligt de echte breuklijn. Wie zoveel ontnomen werd, leeft in een onaanvaardbare ongelijkheid. In zulke mensonwaardige omstandigheden ligt het voor de hand dat deze mensen al het mogelijke doen om volledig betrokken te geraken. Want zo krijgen ze volledig toegang tot de samenleving en maken ze kans op vorming, op intellectuele, morele en professionele ontwikkeling. Zo komen ze tot een volwaardig levensniveau.

En toch beweren wij hier dat het nodig, ja onontbeerlijk is dat onze Volontairs in armoede gaan leven. Hij moet “leven in een toestand van armoede”, zo zeggen wij dat. Waarop steunen wij deze bewering? Op welke criteria? Zeker niet op de gewone gang van zaken: we hebben net aangehaald dat dit een onnatuurlijke wijze van leven is. We hebben gezegd dat onderbevoorrechtte mensen vanzelfsprekend recht hebben op véél meer. Wat ligt dan aan de bsis van de bewering dat Volontairs toch arm moeten leven?

Filosofisch houdt dat geen steek. In de loop van onze beschaving heeft geen enkele filosofie op grond van menselijke overwegingen of geen enkele befaamde denker in de loop der eeuwen de armoede ooit gezien als een ideaal om de menselijke natuur zogenaamd te overstijgen. De vervolmaking van de mens heeft altijd een opwaardering van de geest als invalshoek gehad, waarbij steeds bepaalde middelen en basisvoorwaarden onmisbaar bleken. En zelfs in de mythologie kennen we geen “arme goden”.

In het verleden vinden we wel een of andere filosoof die opkwam voor vrijwillige armoede, maar dat waren uitzonderingen en zij beschouwden de armoede niet als een goede zaak op zich. Zij leefden in armoede als een levende aanklacht en afkeuring tegen een samenlevingsvorm of tijdsgeest. Maar doorgaans werd in de loop der tijden de rijkdom beschouwd als een goddelijke gunst. Hoe rijker, hoe dichter bij de Heer.

Voor wie in Christus gelooft zoals Hij zich openbaart in het evangelie en in de leer van de Kerk door de eeuwen heen, lijkt deze visie ondersteboven gezet. Door zijn manier van op de wereld aanwezig te zijn, heeft Christus de armoede voorgehouden als dé ideale levensstaat van de mens. Dit bleek overduidelijk bij zijn kruisiging. Toén had Christus zozeer van alles afstand gedaan, dat er geen enkel misverstand over kon bestaan. Het kruis werd de triomf over een gans leven in armoede en dit soort leven werd het ideaal voor de christenmens. Wij zijn echter niet allemaal gelovig. Dus gaan we de rechtvaardiging van onze beweringen niet vinden binnen dit soort geloofskader. Niet iedereen deelt dezelfde geloofsovertuiging, waarop kunnen we dan steunen om te aanvaarden en het ook vol te houden dat Volontairs in armoede dienen te leven? Als geen enkele filosofie beweert dat deze armoede een goede zaak is en ons daartoe aanzet, waar baseren wij ons dan op? Laat ons hier even bij stilstaan. In het laatste nummer van “Iglo’s” schreef Francine dat het Volontariaat “ambivalent” zou moeten zijn. Wat bedoelt ze daarmee?

Iemand is ambivalent wanneer hij op het scharnierpunt staat tussen twee werelden en in feite tot elk van die twee behoort omdat hij van beide een aantal waarden in zich draagt. Als je naar België gaat en je bent zo’n dertig kilometers de grens voorbij, dan heb je het gevoelen niet echt meer in Frankrijk te zijn, maar ook nog niet volledig in België. De manier van zijn en het gedrag der bewoners enerzijds en het landschap anderzijds maken dat je tussen twee werelden staat, en de mensen horen bij elk van beide.

Op de grens van twee werelden

We kunnen dit voorbeeld transponeren. Ook wij leven tussen twee werelden, die van de arme mensen en die van de samenleving. Wij zijn mensen die op de grens leven. Het is voor ons noodzakelijk tot beide te behoren om de ontmoeting van de rijken met de arme mensen mogelijk te maken en om de arme mensen toegang te geven tot de wereld der rijken. Wij willen dat de samenleving der arme mensen zich openstelt voor de rijken en dat de rijken openstaan voor de arme mensen. Daarvoor moeten er langs weerszijden gemeenschappelijke waarden zijn, die ertoe bijdragen dat elk van die werelden ons erkent als ertoe behorend, als leden die het woord kunnen nemen in ons aller naam.

Welk is nu de grootste waarde die we doorheen de miserie ontdekken? Dat is zeker niet de miserie zelf, maar wel wat armoede mensen kan bijbrengen. Dit gaat van eenvoud tot bescheidenheid en inzicht in het echte leven. De beleving van armoede is tegengesteld aan overvloed, hoogmoed en macht, die de kleinsten in de schaduw plaatsen. Door onze beleving van armoede kunnen de mensen in miserie ons erkennen als behorend tot hun gemeenschap, kunnen ze ons aanvaarden, naar ons luisteren en ons tenslotte de kans geven hen te helpen de overstap te maken. Onze armoede is hun bodem van vertrouwen, want ze vertolkt onze oprechtheid en zegt wie we echt zijn: Volontairs die zich inzetten tegen de miserie. Daarbij willen wij zo dicht mogelijk naast de gezinnen staan om ze te helpen uit die miserie te geraken.

Onze armoede heeft een fundamentele betekenis. De keuze voor onthechting geeft immers in de ogen van de arme mensen een meerwaarde aan hun levensomstandigheden. Als het aan ons te zien is dat wij het echt lastig hebben met dit soort leven, dat wij ons vrijwillig dingen ontzeggen en zo als het ware dicht in elkanders nabijheid komen, krijgt hun leven waarde. Door de armoede vrijwillig op ons te nemen, bevestigen wij dat arm zijn op zich niet vies of schandelijk is. Ongetwijfeld blijft het pijnlijk in armoede te leven, maar arme mensen kunnen zo aanvaarden dat hun bestaan niet minderwaardig is, sociaal, religieus en professioneel niet beneden alle peil, dus al bij al niet slecht op zich. Dit lijkt me uitzonderlijk belangrijk. De waarden van de huidige toestand willen gebruiken is een eerste voorwaarde om er uit te geraken. Wie vooruit wil, wie zich wil ontplooien, heeft hiervoor meer nodig dan wat hij bij zijn buur kan vinden. Het is mijn overtuiging dat iemand slechts dán uit zijn toestand kan geraken, wanneer hij de waarden van die toestand en van het eigen milieu erkent en onder ogen ziet. Dat is één van de sleutels om de deur voor de arme mens te openen. De eigen armoede moet een springplank zijn, een uitgangspunt.

Er is nog een belangrijke overweging. Wanneer de arme mens zich in zijn toestand gewaardeerd weet, zal hij de rijken niet meer zo hoog inschatten. Hij zal ze niet meer zien als mensen die hem de weg versperren. Wanneer hij zijn eigen toestand echt naar waarde zal schatten, zal hij de omringende wereld veel gemakkelijker aankunnen. Hij zal veel vlotter contact leggen met zijn omgeving en hier zijn plaats weten in te nemen.

Wat stellen wij voorop? Wij kiezen voor een wederzijdse toenadering. Arme mensen moeten een plaats krijgen in de kring van de rijken en de rijken moeten onthaald worden in de kring van de arme mensen. Maar wij wensen dat binnen diezelfde context de arme mensen zelf blijven openstaan voor wie nog armer is. Opvang van anderen vergt een minimum aan eigenwaarde. De belangeloosheid van die opvang veronderstelt kwaliteiten als onbaatzuchtigheid, begrip voor anderen, zelfvertrouwen en zelfs draagkracht. Als wij wensen dat arme mensen andere arme mensen onthalen, dan moeten die eersten een zeker stadium van kracht, evenwicht en rijpheid bereikt hebben. Daarvoor hebben de arme mensen een totaalbeeld van hun armoede nodig en de overtuiging van de waarde ervan. Zo kunnen ze oog krijgen voor andere arme mensen in hun omgeving en aandacht geven aan hen die nog dieper gevallen zijn en ze in hun midden opnemen. Dan zullen de arme mensen niet langer een soort verdeeld strijdtoneel zijn met tegengestelde belangen. In tegenstelling tot wat sommige dichters zich voorstellen, zijn uitingen van graag zien daar in de praktijk even zeldzaam als een zonovergoten hemel midden in de nacht…

Trots op zijn wortels

Dit waren mijn bedenkingen omtrent de kwestie van armoede en daarbij heb ik mij vragen gesteld over de noodzaak en de rechtvaardiging van onze eigen armoede. Ik heb daar vier argumenten voor. Het is eenvoudig onmogelijk dat arme mensen ons aanvaarden in hun leefwereld en ons bij hen opnemen, wanneer we niet enigszins dichterbij komen. Verder maakt onze keuze voor armoede hun duidelijk dat die levensomstandigheden niet tot minderwaardigheid leiden. Dit geeft hun de kans om vanuit hun beleving de kracht te vinden om eruit te geraken. Vervolgens zullen de arme mensen veel gemakkelijker contacten leggen met hun omgeving en de wereld beter aankunnen, wanneer hun levensomstandigheden naar waarde geschat worden. Tenslotte kunnen arme mensen in geen geval nog armere belangeloos opvangen, als ze zelf niet deel uitmaken van een evenwichtige en betrouwbare wereld. Niemand kan immers zijn evenwicht vinden zonder zich te wortelen in zijn eigen milieu en geen enkel milieu kan een evenwicht bereiken zonder dat wie eruit voorkomt, fier kan zijn er zijn wortels in te hebben.

Dit leg ik jullie voor en het is aan jullie het te nemen of te laten. Armoede is een staat van onthechting die we al dan niet op ons nemen. Het drama voor de mensen in miserie is dat het hun wordt opgelegd. Zij hebben zelfs niet te kiezen voor een louter materiele armoede, want het hangt samen met andere, duidelijk onmenselijke ontberingen.

Wanneer onze twee fotografen uitkijken om zuinig te zijn op benzine, dan kiezen zij voor een zekere vorm van armoede. In werkelijkheid hebben zij de middelen om de wereld rond te trekken. Zij doen hun job met plichtsbesef en dus houdt dat ontberingen in. Hiermee geven ze blijk van een geestelijke ingesteldheid, die zich voortdurend uitdrukt in het concrete dagelijkse leven. Deze ingesteldheid leidt ook tot een discipline. We komen ertoe onszelf bijvoorbeeld op te leggen kladpapier te zoeken om geen mooi papier te verspillen. Doorgaans is het monnikenleven in onze ogen geen toestand van strikt volmaakte armoede. Wij hebben immers niet de indruk dat monniken een volgehouden inspanning moeten leveren om grenzen te stellen aan hun uitgaven en hun manier om goederen te consumeren. Een vrij gekozen armoede houdt dit nochtans in: het is de niet aflatende inspanning zich ontberingen op te leggen.

Deze vrij gekozen armoede dompelt ons onder in een vrijwillig opgenomen spanning. We moeten onszelf voorhouden:” Ziedaar de goederen van deze wereld. Alhoewel ze binnen mijn bereik liggen, zie ik ervan af om een of andere reden.” Vele mensen komen naar hier en zeggen: “Ik wil me bezig houden met arme mensen.” Zij willen ongetwijfeld rechtstreeks met de gezinnen in contact komen. Op de eerste plaats zouden zij zich echter die discipline moeten eigen maken, van sommige goederen afstand te doen. Van meet af aan willen mensen graag grootse dingen verwezenlijken. We moeten vooral gewoon proberen situaties mee te maken die ook arme mensen meemaken. Armoede is de eerste vereiste om met hen in contact te komen. Ik bedoel niet de miserie. Miserie is geen echt leven meer en daarin hoeft niemand zich te spiegelen. Miserie is geen positieve toestand terwijl armoede dat wel is.

CC BY-NC-ND